De wieke

Het is mooi fris in het Bargerveen. Het is nog vroeg en stil. De zon staat nu zo laag dat ik de nieuwe windturbines bij Bargercompascuum vanaf Weiteveen kan zien. Alles verandert. Het landschap wordt bepaald door dat waar geld mee te verdienen is, denk ik soms. Dat verandert niet. Dit is een wingewest. Ze zeggen er nooit bij voor wie. Ik loop maar door richting grens. 

Bij de wijk, de wieke noemden we dat, sta ik even stil. En ik droom weg in het winterhemelblauwe water. Hier moesten voorheen schepen door om het afgegraven turf af te voeten, maar bij dit allerlaatste stukje veen van het Bourtangermoor is het goddank niet zover gekomen. Dat hebben we vooral te danken aan steenkool, want daar was vanaf halverwege de 20e eeuw meer geld mee te verdienen dan met veen. Ik droom verder weg. Het zal wel komen door mijn lezen over hoe het voorheen in de Drentse veenkolonieën toeging, dat er de laatste dagen zoveel herinneringen terugkomen. 

Grote percelen hoogveen, plaatsen genoemd, werden in de 19e en 20e eeuw afgegraven. En in Valthermond zijn voor de afvoer kanalen gegraven. Alsmaar rechtuut. Met de hand. Alles wat brandbaar was werd in hoog tempo afgevoerd. Ook met de hand, en op een schip. Het landschap veranderde in hoog tempo. Als kind was dat voor mij geschiedenis, en ik was bezig met mijn toekomst. Door de verhalen van mensen die erbij  betrokken waren komt het nu meer tot leven. Ik zie woonschepen liggen. Kinderen bij een draaibrug, palingvissers bij het water, patrijzen en hazenstropers in het veld. Op het ijs zie ik mannen kaigiebakken, boeren en boerinnen zwieren, arbeiders op klompen op en langs het ijs. Het leeft voort. Toen ik klein was diende door mijn ogen de wijk met name vissers en schaatsers.

Dat het ooit anders was of zou worden, dat had ik toen niet in de gaten. Ik kijk naar het water en zie me hier nu schaatsen op de wieke, bij winterdag. Via de wiekswal voorzichtig naar beneden met mn schaatsen in een plastic tas. Tien jaar oud ofzo. Koude handen, de schaatsen onder, en dan met koude kont van het zitten op de koude grond, opstaan en richting dreef, halverwege beide monden. 

Het ijs kraakte. Het was soms spannend, het ijs kon scheuren en breken. Ik was er wel eens bang van. Gelukkig was een wieke toen al niet meer zo breed. Je kon zo naar de wal. Dat moest ook wel af en toe, vooral met die gierende wind vlak over het platteland. Daar ging ik, rechtuit want op de wieke waren geen bochten. Zodoende ik leerde ook nooit pootje over. We scheuvelden heen en weer. Soms tot aan de horizon, helemaal tot aan achter. Daar tikte de stilte je dan zachtjes aan, daar wist je niet hoe dik of dun het ijs was, en hoe het afliep met je bevroren vingers. Aan de horizon is het leven mooi. Daar was niks. De huizen in de verte waren van lego, je zag ze bijna niet meer. En dan het hele eind terug. Je ging danook niet zomaar naar achter, ook al lonkte de leegte. 

Zit te denken dat ik toen misschien ook al wel wilde zijn waar niemand was. Ik kijk om mie tou. Ik heb met m'n gedroom helemaal niet in de gaten dat ik ook nu helemaal achter op het veen sta. Daar waar verder niemand is, daar waar ik zo graag ben. De horizon tikt me aan. Ik kijk naar het water in het Bargerveen. Nee winters als toen hebben we niet meer. De schepen zijn allang vertrokken, en de meeste wijken zijn ondertussen niet breder dan een rooisloot. De windturbines komen en zullen op een dag ook wel weer gaan. Alles verandert. Bijna alles. Onder ons blijft het water stromen, en groeit in mij de liefde voor deze grond en dit leven. Ik hoop dat ik hier nog lang mag zijn.