Dat ellendig stuk verdriet



Daar hing ze. Vakkundig hadden ze haar opgeknoopt. Het touw bungelde nog. Haar hoofd opzij. Haar ogen op zwart. Het was een lange dag geweest. 


Ze hadden in het dorp altijd een hekel aan haar gehad. Niemand had daar publiekelijk iets over gezegd, maar iedereen voelde het; ze was anders dan de rest. Andere kleren. Andere grapjes. Andere vragen. Ze moesten haar niet, en nu hadden ze de kans gehad om haar definitief uit te sluiten. Het hele dorp was vandaag in feeststemming. Er werd geproost, gedanst en gezongen. 


Niemand kon echt een reden verzinnen om haar te straffen of van haar af te komen, en de dorpsraad had daarom een jury samengesteld. Een willekeurige afspiegeling van de samenleving. Elk jurylid moet een reden verzinnen om haar op te hangen. 


Het eerste jurylid kwam na lang peinzen, met het eerste argument. Zijn reden was dat de vrouw die was opgehangen te weinig zei in gezelschap. Ze wisten gewoon niet waar ze voor stond, zeiden de mensen. Ze stelde vragen, had geen mening, zo leek het, en daarom moest ze dood. Het volk had instemmend geknikt, waarna het eerste jurylid trots het podium had verlaten. 


Het tweede jurylid, ook een man. Niet meer zo chiq gekleed als in zijn jonge dagen had opmerkingen gehad over haar kledingstijl. Het was niet van deze tijd. Vrouwen dienden zich anders te kleden, was zijn stellige en overtuigende mening. Wederom werd er instemmig geknikt. Ook hij ging onder luid applaus van het door de dorpsraad gebouwde podium. 


Het derde jurylid, een vrouw, betrad daarna het speelveld en zei: 'Deze vrouw houdt te weinig rekening met andere vrouwen. Ze gaat haar eigen weg, ze doet maar waar ze zin in heeft. Het is een egoistische trut.' De mensen knikten instemmig. De vrouw had zich inderdaad als eerste buiten het dorp begeven, na de clash met het buurdorp. Alleen, en ze had daar plezier gehad. De vrouwen waren vol argwaan. Er deugde iets niet aan haar, al konden ze er niet de vinger op leggen. Het wantrouwen gonste over het dorpsplein. 


Het laatste jurylid was ook een vrouw. Zij zei: 'Deze vrouw is te mooi en haar schoonheid kunnen we niet verdragen. Je ziet ook gewoon al onze mannen met haar weglopen. Ik ben bang dat ik alleen achterblijf, en ik ben niet de enige. Ik vertrouw haar niet. Ze is enthousiast en vrolijk, heel anders dan het natuurlijke karakter van de meeste vrouwen in ons dorp.' De mannen hadden geknikt. De vrouwen hadden naar elkaar gezwegen. Er werd in het openbaar nooit gesproken over machten en krachten, en iedereen was er ongemakkelijk mee. 


Er waaide die zaterdag een vreemde wind door het dorp, de jury en de dorpelingen waren het er snel over eens; deze vrouw was de duivel. Ze had onrust gebracht nadat de mannen in het dorp onderling het land en de vrouwen onder elkaar hadden verdeeld. De vrouwen hadden onderling geen contact meer, en nu stond deze vrouw tussen alles in. Ze had alles wat zeker was, bevraagd. Ze was te intelligent gebleken. Ze was te mooi geweest. Ze hoorde niet bij hen, ze hoorde nergens bij. 


Niemand stond die middag op om haar te redden. Red jezelf maar! riepen de mensen op het plein toen de vrouw om 16 uur de strop om de nek had gekregen. Ze had gezwegen. Ze had niets meer gezegd. Dit was haar lot. Alleen en verlaten fluisterende 'Only God can judge me' en zo ging ze heen. 


Op het plein werd die avond gedronken, gezongen en gedanst. Allen waren blij en opgelucht dat ze van haar afwaren. In de hemel zagen ze haar komen. Dat ellendig stuk verdriet.